Hersenspinsels, Pt. 16: A Broken Heart

Ja, daar lag ik dan. Alweer.

Dit keer geen val, zoals in Ierland. Geen glijpartij, geen stoethaspelligheid (dat is geen woord volgens Word, maar ik vind het mooi), niet iemand die me neer heeft gehoekt, nee, niks van dat alles. Maar ik lag er wel, geketend aan allemaal stickers die me verbonden met een monitor die dat weergaf wat al sinds bijna acht jaar mijn grootste probleem was en is: mijn hart.

Het gekke is dat sommige clichés echt waar zijn (en let maar op, er komen er zo direct echt nog wel een paar). Het cliché wat ik nu het meeste bezig als ik mijn verhaal vertel: het gebeuren zelf is onwezenlijk, het lijkt alsof je de hoofdrol speelt in je eigen film en eerlijk gezegd is dat ook zo: vanaf het moment dat ik wakker schrok tot aan de dag dat ik weer werd ontslagen uit het ziekenhuis: niets gebeurde eigenlijk niet echt. Je wordt plotseling zo weggetrokken uit je dagelijkse beslommeringen, uit je dagelijkse zorgen en je dagelijkse sleur dat het inderdaad lijkt alsof je in een slechte film bent beland. Ineens is het allemaal niet meer belangrijk of je promotie maakt, of Den Haag niet degradeert en hoe mensen je Kerstquiz gaan vinden. Het enige dat belangrijk is ben jij zelf.

Je staat er nooit zo bij stil dat je een mens van een moment bent (hups, maar weer een cliché) en als je daar al bij stil staat is dat meestal in de uren, dagen of weken na een gebeurtenis die jezelf of iemand die dichtbij je staat is overkomen. Daarna slijt het weer en ga je weer over tot die dagelijkse zorgen (sleur schijnt heel negatief te klinken). Althans, ik werk zelf zeker zo, het lijkt me ook geen doen om constant eraan te denken dat je elk moment dood neer kan donderen.

Het was ook niet de eerste keer: twee keer eerder ben ik gedotterd, maar nog nooit na een infarct. Nu dus wel.

Hoe het precies voelt kan ik aan niemand beschrijven, ik weet alleen nog dat ik echt verrot veel pijn had nadat ik om één uur ’s nachts wakker werd en dat die pijn steeds erger werd. Het gekke is dat ik, ondanks mijn verleden en huidige staat van zijn (ontbinding schijnt ook heel negatief te klinken), de eerste twee uur niet wilde erkennen dat het mijn hart was. ‘Verkeerd gelegen’, ‘slecht gegeten’ en ‘griepverschijnselen’ gingen door mijn hoofd. Je wil ook niet dat het je hart is, hoe gek dat ook klinkt. Dus maar paracetamolletjes slikken, een uur lang douchen en hopen dat het wegtrekt.

Dat deed het niet.

Na drie-en-een-half uur pijn op mijn borst, in mijn arm, in mijn kaak (dat nog het meest) en misselijk zijn googelde ik het toch maar voor de zekerheid (ik wist het natuurlijk allang) en ja, alle symptomen wezen naar een hartprobleem. Dus toch maar in de auto gestapt om vijf uur (ja, dat was ook een foute beslissing ja, maar ik wilde vooral geen gedoe voor de buren) en naar het ziekenhuis gereden. O ja, het was 24 december…

Voor het Kerstavond werd was ik al geholpen. Twee nieuwe stents, waarvan eentje in een oude stent geplaatst en één in een volledig afgesloten ader. Raar blijft dat je je eigenlijk een uurtje na de operatie alweer kiplekker voelt en eigenlijk zelfs kiplekkerder dan de laatste twee jaar.

Dat is eigenlijk natuurlijk helemaal niet raar, want mijn hart krijgt weer lucht, hoeft minder hard te werken en dus is er meer zuurstof, is er meer lucht om op te leven en is dat precies wat ik ga doen: leven. Dat deed ik natuurlijk al, maar nu écht. Leven. Nooit meer twee eenzame Kerstdagen in het ziekenhuis, dat lijkt me het beste voornemen voor 2020 en de rest van mijn leven.

Ik ben geen groot fan van Harrie Jekkers, maar de laatste weken kan ik één nummer maar niet uit mijn hoofd krijgen, een nummer dat precies beschrijft hoe ik me nu voel:

Hé op de dag van mijn begrafenis
Als het gat gegraven is,
Wil ik liever geen bezoek aan huis,
Blijf die dag maar lekker thuis.
Maar kom maar langs,
Kom maar langs,
Kom maar langs… nu ik nog leef.
Op mijn grafsteen, aan het eind,
In mijn advertentie zwartomlijnd
Wil ik geen woorden als: diergeliefd,
Geen: innig beminnend.
Ik wil geen: rust in vrede,
Op mijn lint.
Hé noem me lief,
Nu ik nog leef,
Noem me lief… nu ik nog leef.

Nu ik nog leef,
Hé laat nu de glazen zingen,
Tot ze barsten in duizend scherven van geluk.
Nu ik nog leef,
Hé laat nu de liefde zingen,
Want nu ik nog leef, wil ik sterven van geluk.
Nu ik nog leef
Maar op die dag, zonder keus
Met de deksel op m’n neus
Als ik straks lig opgebaard,
Door nabestaanden aangestaard,
Hé laat dan achter wat aan het bederven is,
Verdeel meteen de erfenis.
Als ik dood ben, hé of kapot,
Niet op de valreep… nog even God.
Ik wil geen toespraken, geen preken
Niet van priesters, niet van leken.
Geloof in mij, nu ik nog leef,
Geloof in mij… nu ik nog leef.

Want nu ik nog leef,
Hé laat nu de glazen zingen,
Hé laat ze barsten in duizend scherven van geluk.
Nu ik nog leef,
Hé laat me nu m’n liedjes zingen,
Want nu ik nog leef wil ik sterven van geluk.
Hé maar ik ben nog niet aan doodgaan toe,
Da’s wel ’t laatste wat ik doe!
Nu ik nog leef
Nu ik nog leef
Hé noem me lief, nu ik nog leef!
Nu ik nog leef
Nu ik nog leef
Hé kom maar langs
Nu ik nog leef.
Hé kom maar langs
Hé kom maar langs
Nu ik nog leef!

Kleine update: kom nu maar vooral NIET langs in verband met het Coronavirus…

Hersenspinsels, Pt. 15: Mount Doom

‘Ga hiken’, zeiden ze. ‘Dat is hartstikke leuk!’, zeiden ze. Ik luister nooit meer naar ze.

Ik ken mezelf kennelijk, na nu bijna 45 jaar, nog steeds niet goed genoeg om in te schatten wat ik en mijn niet-zo-sportieve lichaam nou precies wel en niet kunnen. Een kleine hike op een kleine verhoging langs de prachtige Ierse kust leek me dan ook een prachtig vormgegeven plan, ingegeven door mijn reispartner die wekelijks zulke hikes onderneemt in Nederland. Vanwege de (voor mij speciaal uitgezochte korte) afstand en het geringe hoogteverschil reisde ik vol verwachting naar de plek des (zoals later bleek) onheils.

Eerlijk is eerlijk: het zag er prachtig uit zo langs de Ierse Oostkust, uitkijkend over de Ierse Zee. Met het typische Ierse weer, alleen zonder de zeikregen waarvan we vrijdag genoeg hadden gezien, zag het er nog imposanter uit. Het padje waarover we wandelden lag er in het begin nog redelijk bij, de eerste afdaling richting zee was prima en de keitjes die we wierpen ook (buiten het feit dat mijn schouder me al maanden niet in staat stelt iets te werpen; een frozen shoulder heet het, hoe ik eraan kom weet niemand, hoe het weg gaat weet ook niemand maar dat zou op den (lange) duur moeten gebeuren).

So far, so good (je bent in Ierland of je bent het niet)! Echter, het pad dat we bewandelden werd slechter en slechter: geen regen vandaag, maar in de voorgaande dagen (/weken/maanden) was er meer dan genoeg gevallen om heel Ethiopië vijftien jaar van water te voorzien. Het zand werd bagger, het pad werd smaller en het glibberen begon. Op dat moment dacht ik nog: niet aan toegeven, gewoon blijven wandelen, niets aan de hand. Ik was geeneens moe of uitgeput, het was gewoon heel (hier past een ander woord beter, maar ik houd me in) glad.

Mijn reisgenoot is iemand die van wandelen houdt, die het dus regelmatig doet en het hele weekend ongeveer drie meter voor me liep, ik gok omdat we anders zouden gaan slenteren (in haar optiek: die van mij zou zijn dat we nog steeds doorliepen)(ik denk dat ik haar optiek kan vervangend door ieders-behalve-mijn-optiek). Dus ook hier was dit het geval: zij leidt de weg, ik volg. De schrik sloeg me dan ook even kort om het hart toen zij een kleine slipper maakte, maar netjes recht bleef staan.

Tja en toen kwam ik. Of het nou het schoeisel was, toch stiekem de moeheid, de slechte beheersing van mijn (lompe) lichaam of een combinatie van die drie, maar ik ging en hard ook. Mijn rechtervoet gleed weg, ik maakte een dubbele Rietberger met schroef maar mijn afsprong was verre van ideaal en ik landde vol in de bagger en de blubber. Op mijn bevroren schouder want ja, zo heb ik vroeger ooit leren vallen…in dit geval was dat beter geweest van niet, want het leek alsof ik in mijn ‘vlucht’ (het leek een seconde of 9 te duren) ook nog was neergeschoten met een dubbelloops jachtgeweer vanaf een meter of drie. Dwars door mijn schouder. Pijn auw. Land dan ook gewoon op je harses, kneus!

Daar lag ik dus, natuurlijk ook nog net op het ‘verste’ punt van de hele hike: het was terug net zo lang als doorlopen, zo bleek binnen enige tellen. Ik dacht als eerste alleen maar een helikopter die me moest wegtakelen naar een verrot, oud Iers ziekenhuisje in Bray alwaar ze mijn schouder zouden amputeren met een bot mes, dat alles zonder verdoving en met een volgend verblijf van drie maanden in vieze lakens en met kakkerlakken op de muren. Toen ik langzaam (naar ik later hoorde zeer langzaam) opkrabbelde en menig vloek bezigde besefte ik me ook dat mijn schouder waarschijnlijk niet geamputeerd hoefde te worden én dat ik ook niet met zo’n bungelend vangnet onder een helikopter afgevoerd zou worden. Wat ik wél zag is dat er enige bagger aan mijn kleding was blijven zitten…

Kijk, ik probeer altijd te voorkomen dat mensen mijn figuur kunnen koppelen aan viezig en/of slonzig in verband met stereotypering; dat lukt niet echt als ik van top tot teen bedenkt ben met dikke bagger. Ik voelde me dan ook (vooral) miserabel, vies en rot voor mijn reisgenote die haar hele hike in rook op zag gaan (of zoals de Ieren zeggen: in smoke off saw going). Gelukkig was er veel gras, waren er troostende woorden en wist ik dat ik ook niet anders kon dan erkennen dat er geen hulp hoefde te komen. Ik haat het woord, maar naar mijn reisgenote nog een oprechte (ook dat woord is niet mijn favoriet, haha): sorry!

Ik ben (lees: moest, want geen helikopter met takelmachine) uiteindelijk doorgelopen, maar erg veel ‘joie de vivre’ zat er niet meer in ben ik bang (lees: weet ik zeker). Bij het aanschouwen van een wilde kolonie (opgezocht) zeehonden die op het afgezette strand lagen klaarde mijn humeur weer iets op; dat was echter van korte duur want ander euvel viel mij ten deel, euvel waar ik niet teveel over zal uitweiden maar waardoor de ‘berg’, vanaf nu Mount Doom, nu van mij schijnt te zijn. Het werd een miserabel evenement, die hike, maar het maakte me meer dan ooit van tevoren duidelijk dat ik vooral moet doen wat ik wél kan: eind januari lekker één dag naar Brugge, vreten, zuipen, slapen en weer terug. Dat kan ik heel goed, dat weet ik nu al!

Overigens had mijn val niets te maken met de aardschok in Albanië, al beweren kwade tongen van wel. Echt niet. Althans, het lijkt me sterk. Toch?